-
1 besoin
besoin [bəzwẽ]〈m.〉1 behoefte ⇒ nood, gebrek♦voorbeelden:j'ai besoin que vous m'aidiez • ik heb uw hulp nodigavoir besoin de qn., de qc. • iemand, iets nodig hebben, naar iemand, iets verlangenavoir besoin de 〈+ onbepaalde wijs〉 • de behoefte voelen om, behoeven, moetenil n'est pas besoin de dire que • onnodig te zeggen dats'il en est besoin, si besoin est • als het moet, zo nodigsubvenir aux besoins de qn. • in het onderhoud van iemand voorzienau besoin • desnoods, zo nodigfaire ses besoins • z'n behoeften doenm1) behoefte2) nood, gebrek -
2 obey nature's call
zijn behoeften doen -
3 faire ses besoins
faire ses besoins -
4 behoefte
2 [ontlasting] nature's call♦voorbeelden:een schreeuwende behoefte aan arbeidsplaatsen • a crying need for job opportunitiesin een behoefte voorzien • meet a needzodra de behoefte zich doet voelen • as soon as the need makes itself felteen cursus die voorziet in mijn behoeften • a course that caters for my needsbehoefte hebben aan rust • have a need for quietdaar heb ik geen behoefte aan • that's something I can do withoutnaar behoefte • according to one's needsniet de minste behoefte hebben om te reageren • not have the slightest need to react -
5 behoefte
2 [ontlasting] besoin(s) (naturel(s))♦voorbeelden:behoefte hebben iets te doen • avoir besoin de faire qc.behoefte hebben aan iets, iemand • avoir besoin de qc., qn.in een behoefte voorzien • répondre à un besoin -
6 defecate
v. doen van behoeften[ deffikkeet] 〈zelfstandig naamwoord: defecation〉1 defeceren ⇒ stoelgang/ontlasting hebben -
7 inhibit
-
8 regular bowel movements
geregelde doen van de behoeften, regelmatige stoelgang
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский